Home Introduction Persons Geogr. Sources Events Mijn blog(Nederlands)
Religion Subjects Images Queries Links Contact Do not fly Iberia
This is a non-commercial site. Any revenues from Google ads are used to improve the site.

Custom Search
Quote of the day: Urgulania's influence, however, was so f
Notes
Display Vulgate text
Display Statenvertaling
The New Testament

First letter of Peter Chapter 2
Next chapter
Return to index
Previous chapter
1 Wherefore laying aside all malice, and all guile, and hypocrisies, and envies, all evil speakings,
2 As new-born babes, desire the sincere milk of the word, that ye may grow thereby:
3 If so be ye have tasted that the Lord is gracious.
4 To whom coming, as unto a living stone, disallowed indeed of men, but chosen of God, and precious,
5 Ye also, as lively stones, are built up a spiritual house, an holy priesthood to offer up spiritual sacrifices, acceptable to God by Jesus Christ.
6 Wherefore also it is contained in the scripture, Behold, I lay in Sion a chief corner stone, elect, precious: and he that believeth on him shall not be confounded.
7 Unto you therefore which believe he is precious: but unto them which be disobedient, the stone which the builders disallowed, the same is made the head of the corner,
8 And a stone of stumbling, and a rock of offence, even to them which stumble at the word, being disobedient: whereunto also they were appointed.
9 But ye are a chosen generation, a royal priesthood, an holy nation, a peculiar people; that ye should shew forth the praises of him who hath called you out of darkness into his marvellous light;
10 Which in time past were not a people, but are now the people of God: which had not obtained mercy, but now have obtained mercy.
11 Dearly beloved, I beseech you as strangers and pilgrims, abstain from fleshly lusts, which war against the soul;
12 Having your conversation honest among the Gentiles: that, whereas they speak against you as evildoers, they may by your good works, which they shall behold, glorify God in the day of visitation.
13 Submit yourselves to every ordinance of man for the Lord's sake: whether it be to the king, as supreme;
14 Or unto governors, as unto them that are sent by him for the punishment of evildoers, and for the praise of them that do well.
15 For so is the will of God, that with well doing ye may put to silence the ignorance of foolish men:
16 As free, and not using your liberty for a cloke of maliciousness, but as the servants of God.
17 Honour all men. Love the brotherhood. Fear God. Honour the king.
18 Servants, be subject to your masters with all fear; not only to the good and gentle, but also to the froward.
19 For this is thankworthy, if a man for conscience toward God endure grief, suffering wrongfully.
20 For what glory is it, if, when ye be buffeted for your faults, ye shall take it patiently? but if, when ye do well, and suffer for it, ye take it patiently, this is acceptable with God.
21 For even hereunto were ye called: because Christ also suffered for us, leaving us an example, that ye should follow his steps:
22 Who did no sin, neither was guile found in his mouth:
23 Who, when he was reviled, reviled not again; when he suffered, he threatened not; but committed himself to him that judgeth righteously:
24 Who his own self bare our sins in his own body on the tree, that we, being dead to sins, should live unto righteousness: by whose stripes ye were healed.
25 For ye were as sheep going astray; but are now returned unto the Shepherd and bishop of your souls.

1 Petrus 2

1Zo legt dan af alle1) kwaadheid, en alle bedrog, en geveinsdheid, en nijdigheid, en alle achterklappingen;
2En, als nieuwgeborene2) kinderkens, zijt zeer begerig3) naar de redelijke4) onvervalste melk,5) opdat gij door dezelve moogt opwassen;
3Indien gij anders gesmaakt hebt,6) dat de Heere goedertieren is.7)
4Tot Welken komende,8) als tot een levenden Steen,9) van de mensen wel10) verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar;
5Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen,11) gebouwd tot12) een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden13) op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus.14)
6Daarom is ook15) vervat in de Schrift: Ziet, Ik leg in Sion een uitersten Hoeksteen,16) Die uitverkoren en dierbaar is; en: Die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.
7U dan, die gelooft, is Hij dierbaar;17) maar den ongehoorzamen18) wordt gezegd: De Steen, Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot19) een hoofd des hoeks, en een steen des aanstoots,20) en een rots der ergernis;
8Dengenen namelijk, die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook21) gezet zijn.
9Maar gij zijt22) een uitverkoren23) geslacht, een koninklijk priesterdom,24) een heilig volk, een verkregen volk;25) opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen,26) Die u uit de duisternis27) geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht;28)
10Gij, die eertijds29) geen volk waart, maar nu Gods volk zijt; die eertijds niet ontfermd waart, maar nu ontfermd zijt geworden.
11Geliefden, ik vermaan u als inwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt30) van de vleselijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziel;31)
12En houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen; opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken, als van kwaaddoeners, zij uit de goede werken, die zij in u zien, God verheerlijken mogen in den dag der bezoeking.32)
13Zijt dan alle menselijke ordening33) onderdanig,34) om des Heeren wil;35) hetzij den koning,36) als de opperste macht hebbende;
14Hetzij den stadhouderen, als die van hem gezonden worden, tot straf wel der kwaaddoeners,37) maar tot prijs dergenen, die goed doen.
15Want alzo is het de wil van God, dat gij, weldoende, den mond stopt38) aan de onwetendheid der dwaze mensen;
16Als vrijen,39) en niet de vrijheid hebbende als een deksel der boosheid, maar als dienstknechten van God.
17Eert een iegelijk;40) hebt de broederschap lief;41) vreest God; eert den koning.
18Gij huisknechten, zijt met alle vreze onderdanig den heren,43) niet alleen den goeden en bescheidenen, maar ook den harden.44)
19Want dat is genade,45) indien iemand om het geweten46) voor God zwarigheid verdraagt,47) lijdende ten onrechte.
20Want wat lof is het,48) indien gij verdraagt, als gij zondigt,49) en daarover geslagen wordt?50) Maar indien gij verdraagt, als gij weldoet, en daarover51) lijdt, dat is genade bij God.
21Want hiertoe zijt gij geroepen,52) dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, ons een voorbeeld nalatende,53) opdat gij Zijn voetstappen54) zoudt navolgen;
22Die geen zonde gedaan heeft, en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden;
23Die, als Hij gescholden werd, niet wederschold, en als Hij leed, niet dreigde; maar gaf het over aan Dien,55) Die rechtvaardiglijk oordeelt;
24Die Zelf onze zonden56) in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout;57) opdat wij, der zonden afgestorven zijnde,58) der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt.59)
25Want gij waart als dwalende schapen;60) maar gij zijt nu bekeerd tot den Herder en Opziener uwer zielen.61)