Home Introduction Persons Geogr. Sources Events Mijn blog(Nederlands)
Religion Subjects Images Queries Links Contact Do not fly Iberia
This is a non-commercial site. Any revenues from Google ads are used to improve the site.

Custom Search
Quote of the day: At last, after well-merited commendation
Notes
Display Latin text
Display Dutch text
The Gallic War (De Bello Gallico) by Julius Caesar
Translated by Alfred John Church and William Jackson Brodribb
Book III Chapter 12: War with the Veneti. About the Veneti.[56 BC]
Next chapter
Return to index
Previous chapter
The sites of their towns were generally such that, being placed on extreme points [of land] and on promontories, they neither had an approach by land when the tide had rushed in from the main ocean, which always happens twice in the space of twelve hours; nor by ships, because, upon the tide ebbing again, the ships were likely to be dashed upon the shoals. Thus, by either circumstance, was the storming of their towns rendered difficult; and if at any time perchance the Veneti overpowered by the greatness of our works, (the sea having been excluded by a mound and large dams, and the latter being made almost equal in height to the walls of the town) had begun to despair of their fortunes; bringing up a large number of ships, of which they had a very great quantity, they carried off all their property and betook themselves to the nearest towns; there they again defended themselves by the same advantages of situation. They did this the more easily during a great part of the summer, because our ships were kept back by storms, and the difficulty of sailing was very great in that vast and open sea, with its strong tides and its harbors far apart and exceedingly few in number.

Event: War with the Veneti

Over de Veneti.

De dorpen hadden ongeveer een dergelijke ligging, dat ze, gelegen op het uiteinde van landtongen en kapen noch te voet bereikbaar waren, steeds wanneer vanuit volle zee de vloed was opgekomen (dit gebeurt altijd tweemaal daags met een tussenpoos van twaalf uren), noch met schepen, omdat deze, wanneer de vloed weer afnam, in de ondiepe wateren schade opliepen. Zo kon het in beide gevallen niet tot een beleg van de dorpen komen. En als zij eens, overrompeld door de grootse aanpak (de zee was teruggedrongen door een dam en door pieren en deze reikten even hoog als de muren van hun dorpen), begonnen te twijfelen aan hun kansen, lieten zij een groot aantal schepen afmeren - hiervan hadden zij een grote voorraad - , brachten al hun bezittingen aan boord en trokken zich terug in de dichtsbij zijnde dorpen. Daar verdedigden zij zich opnieuw met dezelfde gunstige omstandigheden van het terrein. Dit deden zij een groot deel van de zomer des te gemakkelijker, omdat onze schepen door stormen werden vastgehouden en het bijzonder moeilijk was om te varen op een wijdse en open zee, bij grote schommelingen van eb en vloed, waar er amper en soms helemaal geen havens waren.