het altaar zijn,:
Gr. bij het altaar gestadiglijk zitten. Gelijk er waren de priesters, de nakomelingen van Aärons, die ook de tienden van de tienden der Levieten ontvingen, en een bijzonder deel hadden in alle offeranden, uitgenomen die geheel voor den Heere moesten verbrand worden; Num. 18:26, enz.